Kamper Uien
De bewoners van Kampen, aldus boze tongen
Die leven in hoofdzaak van uien met jus
't Verhaal is al tientallen malen bezongen
Maar als je 't nog niet wist, nou dan weet je het nu
In vroegere tijden was iedereen dol
Op de Kampers, die mochten in Zweden
Zelfs doorvaren zonder een dubbeltje tol
Waar de and'ren hun zeer om beneden
Ze kapten er ook bomen wat niemand verder mocht
Die werden dan weer elders met grove winst verkocht
Hierna keerden zij via hun Zuiderzee
Behouden terug op de Kampense ree
Ze volgden hun bakens tot aan d' IJsselmond
Een Kampenaar zat bijna nooit aan de grond
Ook de thuisblijvers togen verwoed aan de arbeid
De sporen daarvan vind je nog steeds terug
Ze bouwden een raadhuis van zeldzame schoonheid
En over de IJssel een machtige brug
Helaas, de natuur heeft het grondig verprutst
Want alras tot hun schade en schande
Bemerkten de nijvere Kampers onthutst
Dat hun haven begon te verzanden
Ze sloegen aan het graven met heel hun hart en ziel
En trachtten nog te redden wat er te redden viel
Maar hoe ze ook zwoegden het hielp ze geen zier
Uiteindelijk was er meer strand dan rivier
Geen schip kon er meer in de haven terecht
En het noodlot van Kampen was hiermee beslecht
Nu die uien, waar wij het daarnet over hadden
De Kampenaars, zegt men, zijn vreselijk dom
't Is niet m'n bedoeling die lui te bekladden
Maar wat er verteld wordt, dat liegt er niet om
Ze verwachtten een keertje in Kampen bezoek
Van de bisschop, dat was heel bijzonder
Dus ze vingen voor hem een reusachtige snoek
Maar hij kwam niet, toen had je het gedonder
Ze braken het beest voorzichtig het haakje uit zijn
bek
En wierpen 'm in de IJssel met een belletje om zijn
nek
En zeiden: 'Hij blijft voor de bisschop bestemd
Door het belletje weet je precies waar hij zwemt'
Maar toen het zover was liep het helemaal mis
Want al wie niet kwam was natuurlijk die vis
Op een keer sloeg de bliksem de trans van de toren
Daar heeft zich een tijdlang geen mens mee bemoeid
Maar toen kwam de Kampenaars plotseling ter ore
Dat het dak van de toren met gras was begroeid
Dat vonden ze zonde maar één van hen sprak
'Ik weet wat, het zal je verbazen
We hijsen eenvoudig een koe naar het dak
En die laten we daar rustig grazen'
De koe werd opgetrommeld, kreeg om zijn nek een strop
Drie kerels stonden boven en hesen hem naar de top
'Nee maar', riep de schout, 'kijk nou toch die
schavuit
Hij steekt al begerig zijn tongetje uit!'
Maar het lachen verging hem al gauw, want de koe
Was inmiddels al lang naar zijn grootmoeder toe
Maar behalve dit beeld was er ook nog een ander
Dat ik absoluut boven het eerste verkies
In werkelijkheid was onze Kamper zo schrander
Dat 'ie telkens op reis moest voor raad en advies
Dus moeder de vrouw stond alleen voor 't gezin
En nam dan al graag bij herhaling
Al roddelend met een vertroude vriendin
Haar weerloze vent in de maling
Ze schilderde haar man af als dom en vreselijk lui
Uit al dit soort verzinsels ontstond de Kamper Ui
Vandaar dat men schamper de Kamper bekijkt
Het doel van de vrouw was volledig bereikt
Hij heeft het voorgoed bij de wereld verbruid
Hij blijft een Kamper Ui
Hij zit in zijn fauteuil
En komt er van zijn leven niet meer uit